Kleurig beeldje van Ganesha, de hindoeïstische olifantgod met slurf.

Papieren huizen en halfblote priesters

Mariëtte van Beek verblijft tijdens haar reis door Maleisië ook een paar dagen in George Town, de hoofdstad van het eiland Penang. Nederlandse kanonnen en een Brits koloniaal hotel zijn bezienswaardigheden die ze links laat liggen. Ze gaat liever door naar China Town en Little India.

Het regent zachtjes als Rashida, mijn collega uit Kuala Lumpur, en ik in George Town op het eiland Penang aankomen. De regen houdt niet op en daarom stappen we eerst maar in een fietsriksja om wat te gaan sightseeën. De pezige, broodmagere bestuurder knikt kortaf op ons “Pitt Street please!” Hij is direct druk bezig zijn voertuig snel en behendig tussen het gemotoriseerde verkeer te voegen. Iets te snel naar mijn smaak. Neonreclames schieten voorbij, we duiken onder een voetgangersbrug door nabij een druk kruispunt. Rashida maalt nergens om en grinnikt als ik mijn bezorgdheid uit. “Als je tijd gekomen is, is je tijd gekomen, wat kun je daaraan doen? Allah heeft alles voorbeschikt.”

PITT STREET – STRAAT VAN HARMONIE
Pitt Street is een van de oudste straten van George Town en een belangrijke doorgaande weg. De naam komt van William Pitt de Jongere, die premier van Groot-Brittanië was toen Penang onder Brits koloniaal bewind kwam. De straat heet sinds 1990 weliswaar Jalan Masjid Kapitan Keling, in het Maleis, maar de locals geven nog altijd de voorkeur aan de oude naam. Bijzonder is dat rond Pitt Street gebedshuizen van diverse religies liggen. Niet alleen de taoïstische Kuan Yin Teng- en de hindoeïstische Sri Mariamman-tempel, maar ook de Anglicaanse St George’s Church en de Kapitan Keling-moskee. Allemaal werden ze in de loop van de 19e eeuw opgericht. Vanwege de vreedzame co-existentie van alle culturen wordt Pitt Street daarom ook wel de Street of Harmony genoemd. Hoe mooi is dat?

Geld voor het hiernamaals

Onderweg wekt de rook op het plein voor de Kuan Yin Teng-tempel onze nieuwsgierigheid. Chinese mannen en vrouwen, jong en oud, branden er fakkels, en in grote gietijzeren vuurvaten werpen ze gele velletjes papier. “Joss paper, wensbriefjes voor de goden, maar ook nepgeld voor onze voorouders”, vertelt Jimmy, een Chinese student die ons ziet kijken. “Met dat geld hebben ze ook in het hiernamaals een goed leven!” Hij troont ons mee naar een balie binnen in de tempel waar echt ringgits voor nepgeld ingewisseld kunnen worden. Een geurwolk passeert. Achter ons maakt een vrouw buigingen voor zwarte Boddhisattva-figuren boven een altaar, haar armen hoog voor zich, een bos wierookstaafjes tussen de handen geklemd. Vergelijkbare taferelen op de binnenplaatsen van de pagodes achter het eerste vertrek. Nog meer bloemen, fruit en ‘geld’ als offeranders voor de opperwezens. Rashida is perplex, Jimmy popelt om ons naar de winkel van zijn oom te brengen waar, naar zijn zeggen, spectaculaire spullen voor Chinese doden te vinden zijn. Even later maken Rashida en ik elkaar tussen de rode lampions enthousiast deelgenoot van onze vondsten. Kijk dan! Papieren huizen! Auto’s! Mobieltjes! Bloesjes! Horloges! Alles wat een Chinese overledene zich maar kan wensen, hangt en staat in plastic omhulsels te wachten om via verbranding van deze naar gene zijde te worden getransporteerd. Als afscheidscadeau geeft Jimmy me een papieren blikje bier mee dat verdacht veel op een Heineken lijkt. “Voor jouw voorouders!”, knipoogt hij.

Bollywood-muziek

We lopen over de markt in Chinatown. De huizen lijken op elkaar: arcades op de begane grond, luifels op de eerste verdieping. De meeste wat vervallen, veel reclameborden, natuurlijk allemaal in het Chinees. Maar dat verandert snel als we in Little India aankomen, de hindoewijk van George Town. Slogans in het Tamil. Bollywood-muziek loeihard swingend uit de boxen, bruidswinkels vol glimmende saristofjes. Etalages waarin de met guirlandes versierde olifantgod Ganesha in diverse maten in de aanbieding staat. Dan pijn langs mijn been, en in een reflex spring ik weg. Ik brandde me aan een aardewerken boterlampje dat een meter voor een shop op de stoep was ontstoken. Voor wie of wat is onduidelijk, maar de winkelier, die het zag gebeuren, vertelt me dat Ganesha geluk en voorspoed brengt. Daar is hij dan een beetje laat mee, mopper ik. De hete curry op bananenblad die we bij een uitspanninkje verderop verorberen, doet het voorval snel vergeten. Verrukkelijk!

Uiteindelijk rijst voor ons de hoge geveltoren van de Sri Mariamman-tempel op. Net een hoge bruidstaart, in kleurige lagen, net met twee, maar vele figuren erop. Ogen tekort voor de talloze goden en hun veelvoud aan armen. Wat zwanen ook. Leeuwen staan aan weerszijden van de rood-wit geblokte traptreden naar de tempel. Boven hen leunen twee hindoepriesters in de deuropening, oranje lendedoeken op de heupen, het bovenlijf geheel ontbloot, hier en daar een witte streep op de huid, het zwarte haar strak naar achteren gebonden. Buitengewoon interessante mannen, is ons oordeel. Ondertussen miezert het weer. “Helemáál niet erg”, zegt Rashida ondeugend, “zullen we even bij ze schuilen?”

Deze blog is een bewerking van het artikel dat in 2009 in Te Gast In Maleisië verscheen.

Meer lezen over Ganesha? Download dan het gratis e-boek Mirakelse beschermers op reis met een heel hoofdstuk over deze intrigerende hindoegod.

Foto’s: Canva Pro (nrs. 1, 4 en 5), Wikipedia (2, 3 en 7)

Geplaatst in ,
Gelabeld met